Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Invoeringswet Wet stedelijke vernieuwing

 

Artikel 19
1
Voorzover vóór de inwerkingtreding van deze wet door Onze Minister aan provincies of gemeenten onderscheidenlijk door een provincie aan gemeenten bestuurlijke toezeggingen zijn gedaan dan wel door Onze Minister met provincies of gemeenten onderscheidenlijk door een provincie met gemeenten bestuurlijke afspraken zijn gemaakt, die geen betrekking hebben op financiële middelen of subsidies in de zin van de artikelen 8, 11 of 18 en inhouden dat na 31 december 1999 subsidie voor activiteiten in het kader van stedelijke vernieuwing zal worden verstrekt, worden deze bij de inwerkingtreding van deze wet aangemerkt als te zijn begrepen in de aanspraken die de desbetreffende provincies en gemeenten ingevolge de Wet stedelijke vernieuwing over het desbetreffende investeringstijdvak hebben.
2
Indien het bedrag van het investeringsbudget van een provincie of een gemeente op voet van de Wet stedelijke vernieuwing over het eerste of tweede investeringstijdvak lager is dan het totaalbedrag van de financiële middelen en de subsidie die ingevolge de in het eerste lid bedoelde toezeggingen en afspraken over het desbetreffende tijdvak zou zijn verleend, de afspraken gemaakt bij zogenoemd stadsconvenant als bedoeld in artikel 2 daaronder niet begrepen, wordt het bedrag van het investeringsbudget op voet van de Wet stedelijke vernieuwing voor de desbetreffende provincie of gemeente voor dat tijdvak verhoogd tot het totaalbedrag van de financiële middelen en de subsidie die ingevolge de in het eerste lid bedoelde toezeggingen en afspraken over dat tijdvak zou zijn verleend. Voor de toepassing van dit lid wordt onder bestuurlijke toezeggingen of afspraken slechts verstaan toezeggingen of afspraken waaromtrent het desbetreffende bestuursorgaan aan de hand van uiterlijk 31 december 1999 gedane schriftelijke mededelingen van Onze Minister of van de provincie, uiterlijk zes maanden na de inwerkingtreding van deze wet heeft aangetoond dat die mededelingen redelijkerwijs moeten worden beschouwd als bestuurlijke toezeggingen of afspraken over het verstrekken van subsidie na de inwerkingtreding van deze wet voor activiteiten in het kader van stedelijke vernieuwing. Onze Minister kan categorieën van schriftelijk vastgelegde bestuurlijke toezeggingen of afspraken aanwijzen waarvoor de in de tweede volzin voorgeschreven procedure niet geldt.
3
Indien een provincie als gevolg van het tweede lid investeringsbudget op voet van de Wet stedelijke vernieuwing dient te verhogen, komt die verhoging, voorzover die het gevolg is van toezeggingen door of afspraken met Onze Minister en die redelijkerwijs niet door die provincie binnen het ingevolge de Wet stedelijke vernieuwing beschikbaar gestelde budget kan worden betaald, ten laste van Onze Minister.


Jurisprudentie bij dit artikel

  • Hieronder wordt een selectie van de bijbehorende jurisprudentie getoond.

  • Geen resultaten gevonden voor de door u opgegeven zoek termen.
  •